Numeri 14: 24 – 31
Niemand van u, die twintig jaar en ouder is en die tegen Mij in opstand is gekomen,
zal het beloofde land binnengaan. Alleen Kaleb en Jozua mogen het land
binnengaan. En uw kleine kinderen, van welk U hebt gezegd dat zij slaven zouden
worden van de inwoners van het land. Welnu, in plaats daarvan zal Ik hen veilig het
land binnenbrengen en zij zullen erven wat u te min was’
Ongeloof en angst hield het grootste deel van de Israëlieten tegen om het land in te nemen dat God voor hen had bestemd. De houding van de volwassenen veroorzaakte dat de jongeren het land niet in bezit konden nemen en dat ze nog 40 jaar moesten ronddwalen in de woestijn. Hun zondige gedrag zou zelfs gevolgen hebben tot in de 3e en 4e generatie. Hoewel er in de woestijn belangrijke levenslessen te leren zijn, was het nooit Gods oorspronkelijke plan dat de Israëlieten daar zo lang zouden blijven. Vanaf het moment dat God ze verlost had uit de hand van de Egyptenaren, hadden zij Zijn grote kracht, voorziening, genezing en
bevrijding gezien en ervaren. Helaas wilde de Israëlieten wel Zijn voorzieningen ontvangen maar waren niet bereid de prijs te betalen om Zijn aangezicht te zien. Het resultaat was dat zij luisterde naar ongeloof en werden overmand door angst in
plaats van God op Zijn Woord te vertrouwen. De atmosfeer van angst, ongeloof,
gemopper, rebellie en het terug verlangen naar een mate van welvaart in Egypte,
weerhield hen om de beloften van overwinning en overvloed in bezit te nemen. Zij
hadden het vooruitzicht van een land dat overstroomde van melk en honing
afgewezen. God zei dat de ervaringen die hun kinderen zouden hebben anders zou
zijn dan die van hen. Zij, de volwassenen, zouden de beloofde overvloed niet meer
erven – hun kinderen wel. De ouders spraken woorden van ongeloof en negatieve
verwachtingen uit over hun kinderen. Hoewel God overvloed, overwinning en in bezit
nemen had beloofd, zagen zij nederlaag, gebrek en vernietiging. Jezus kwam om
leven te geven en overvloed; de dief komt om te stelen, te slachten en te verdelgen.
Al te vaak zijn wij als ouders of kinderwerkers geneigd negatieve verwachtingen uit
te speken over de kinderen en tieners. Woorden uitgesproken vanuit angst en
ongeloof waardoor de jongeren de kans ontnomen wordt om tot hun bestemming te
komen. Wij zien ze naar het vlees, terwijl God wil dat wij ze gaan bekijken met
geestelijke ogen en met geloof en verwachting. God heeft voor onze kinderen een
goede toekomst – een beloofd land met overwinningen en overvloed.
Laat het nooit gezegd worden dat, door ons gebrek aan geloof, de kinderen
gedoemd zijn om 40 jaar rond te dolen in een geestelijke woestijn – in plaats van
hun bestemming op jonge leeftijd te bereiken.
Een land van melk en honing
Het Beloofde land zou letterlijk een vruchtbaar land zijn dat overstroomde van melk
en honing. Elk kind en elk beginnende gelovige moet de fundamenten van het
geloof, de melk, leren kennen om geestelijk te kunnen groeien. (Hebreeën 5:12;
1Petrus 2:1,2)
In Psalm 19 lezen we dat het Woord is als honing die de ogen verlicht. Ooit at een
hongerige Jonathan van de honing “en zijn ogen werden verlicht” (1 Samuël 14:27
en 29).
Onze jongeren hebben behoefte aan de basiskennis uit het Woord. Zij moeten
groeien. Maar het is ook nodig dat hun ogen verlicht worden om de geheimen uit
Gods Woord te ontdekken en openbaringen van Zijn Geest te ontvangen die zij nodig
hebben om strategieën te ontwikkelen waardoor zij overwinningen kunnen behalen.
Alles wat zij nodig hebben ligt klaar. De sleutel is geloof.
Wij kunnen verwachten dat hun ervaringen anders zijn dan die van ons.
Angst en ongeloof houden ons tegen om samen met onze kinderen alle beloften van
God in bezit te nemen. Eén van de oorzaken daarvan is dat wij handelen naar dat
wat wij zelf als kinderen hebben geleerd. Velen weten niet hoe zij het leven met en
door de Heilige Geest aan hun kinderen moeten onderwijzen en dit leidt tot angst
voor het onbekende en ongeloof dat dit voor kinderen bestemd is. De makkelijkste
weg is dan te blijven bij het bekende. Ik geloof dat onze kinderen veel meer gaan
zien dan wij ooit hebben gezien of zelfs kunnen bedenken – ons ‘geloofsplafond’ is
hun vloer. God had aan de Israëlieten een land beloofd dat overvloeide van melk en
honing. Helaas lieten de 20 plussers het door angst afweten. Zij luisterde naar de
stemmen van degenen die geen vertrouwen hadden in Gods beloften. Zij zagen het
land met hun natuurlijke ogen en lieten zich afschrikken. Wanneer wij naar de wereld
om ons heen en naar onze kinderen en tieners kijken met onze natuurlijke ogen is
het makkelijk ons door ongeloof en angst te laten weerhouden alles wat God voor
hen klaar heeft in geloof aan te nemen. Uiteindelijk waren er maar twee volwassen –
Jozua en Kaleb – die God vertrouwden en die bereid waren om het onbekende gebied
in geloof in te nemen. Zij zagen het land met geestelijke ogen. Ogen van geloof en
vertrouwen. Onder leiding van deze twee geloofshelden zou alleen de jonger
generatie het beloofde land binnengaan. Het werd een partnerschap – een samen
optrekken als leerling en coach.
Je krijgt wat je preekt
Wij kunnen verwachten dat onze kinderen totaal betrokken kunnen zijn bij het in
bezit nemen van hun bestemming.
Wij kunnen verwachten dat wat er in het verleden is gebeurd opnieuw kan gebeuren.
Bij de historische opwekkingen waren kinderen betrokken. John Wesley, Whitfield,
Moody en anderen hebben geschreven over jonge kinderen die vurig konden bidden,
die hartstochtelijk hun zonden beleden en visioenen kregen uit de hemel.
Wij kunnen verwachten dat wat er gebeurd in andere landen onder de kinderen in
opwekking ook hier kan gebeuren. In Argentinië is een kinderkerk van 2000 kinderen
waar een jongen van 10 jaar de anderen leidt in voorbede.
Wij kunnen verwachten dat wat er al begonnen is, zich zal uitbreiden.
Wat is onze verwachting? Zien wij ze ‘naar het vlees’ of kijken wij naar ze met ogen
van geloof?
Deze komende generatie heeft partnerschappen nodig
Zoals Jozua en Kaleb coaches werden voor de jongere generatie zo hebben onze
kinderen en tieners partners nodig. God heeft een plan met de generaties. Dit loopt
als een rode draad door de Bijbel heen.
Volwassenen die niet neerkijken op de jongeren maar hen omarmen, zoals Jezus de
kinderen omarmde, en geloven dat Gods koninkrijk niet verbonden is aan leeftijd of
schoenmaat.
Eli ging een partnerschap aan met Samuël en bemoedigde hem te luisteren naar
Gods stem en de woorden door te geven die hij had gehoord.
De slavin van Naämans vrouw vond een partner in haar bazin die bereid was te
geloven wat het meisje vertelde.
Timotheüs had zijn oma Lois en zijn moeder Eunike als partner.
Het jongetje met de broden en vissen had Andreäs die hem naar Jezus bracht.
Zo’n partner hebben de jongeren nodig. Iemand die samen met ze optrekt, die een
verwachting en een visie heeft. Die het met ze ziet zitten. Die respect en waardering
toont en ze aan de hand neemt om nieuwe ervaringen op te doen.
Samen het Beloofde land innemen.
Waar eenheid is, gaat de hemel open en wordt het onmogelijke mogelijk.